Klarenbeek's incasso en adviesbureau
 
Hoge vergoedingen afwijkend van de kantonrechtersformule

Lees artikel



Showroommodel: voorraad of niet?

Lees artikel


Hoge vergoedingen afwijkend van de kantonrechtersformule

Op 6 oktober 2010 heeft de kantonrechter in Hilversum geoordeeld dat een werknemer recht heeft op vergoedingen die expliciet niet waren gebaseerd op de kantonrechtersformule. Wat maakt de situatie van deze werknemer zo bijzonder dat aan hem deze vergoedingen werden toegekend?

Na zo'n 17 jaar succesvol bij de werkgever te hebben gefunctioneerd, zijn werkgever en werknemer overeengekomen dat werknemer nog niet met pensioen zou gaan, maar twee jaar na de pensioendatum nog zijn werkzaamheden zou voortzetten. In de goede verstandhouding ontstaat plotseling een ommekeer. Er bestaat ineens forse kritiek op de werknemer, waarna de werkgever allerlei handelingen verricht waardoor de werknemer in diskrediet werd gebracht. Door deze ommekeer was het voor de werknemer onmogelijk om nog in dienst van de werkgever te blijven. De werknemer heeft dan ook een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Daarop heeft de werkgever een tegenverzoek ingediend. De werkgever meende dat zij terecht forse kritiek op de werknemer had, waardoor de arbeidsovereenkomst niet kon worden voortgezet.

Voor de kantonrechter was het duidelijk dat de arbeidsovereenkomst diende te worden ontbonden. Maar de kantonrechter meende wel dat aan de werknemer een vergoeding toekwam. De werknemer had immers altijd aantoonbaar goed gefunctioneerd en deed dat nog steeds. De plotselinge ommekeer van de werkgever was onbegrijpelijk en bestempelde de kantonrechter als schending van goed werkgeverschap. De vertrouwensbreuk waarvan inmiddels sprake was, was volledig te wijten aan de werkgever.

De kantonrechter vond dat een vergoeding op zijn plaats was en wel een vergoeding die met het oog op de omstandigheden van het geval billijk was. Dan moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval betrokken zijn. In de meeste gevallen wordt de vergoeding vastgesteld op basis van de kantonrechtersformule. Maar in bepaalde gevallen levert deze formule geen billijk resultaat op. Dat kan het geval zijn als het gaat om een arbeidsovereenkomst van zeer korte duur of zoals dat zich in deze situatie voordeed een beëindiging van de verlengde arbeidsovereenkomst van een periode van twee jaar.

Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding waren deze elementen van belang. De kantonrechter ging uit van een verlenging van de arbeidsovereenkomst van twee jaar en dat niet te verwachten viel dat na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst de werknemer nog substantieel inkomen zou verwerven. De kantonrechter heeft voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding gekeken naar het vaste salaris en de gemiddelde bonus die de werknemer de afgelopen drie jaar was toegekend, omdat er voor de kantonrechter voldoende aanknopingspunten waren dat de werknemer in de verlengingsperiode zeker ook een bonus zou zijn gaan verdienen. De kantonrechter kwam uiteindelijk tot een vergoeding van 450.000 euro en een aanvullende vergoeding van 25.000 euro wegens immateriële schadevergoeding. Dat laatste wijst er op dat het hier om een serieuze aantijging van de werknemer in zijn eer en goede naam ging. De vergoedingen waren niet de uitkomst van het toepassen van de kantonrechtersformule, maar de uitkomst van het beoordelen van een redelijke en billijke vergoeding in deze situatie voor deze werknemer. Het kan voor een werknemer van groot financieel belang zijn om bij de kantonrechter een zo volledig mogelijke uiteenzetting te geven van de feiten en omstandigheden die maken dat aan hem een hoge en een speciaal voor hem passende vergoeding wordt toegekend.



Showroommodel: voorraad of niet?

Bij groot- en detailhandelsbedrijven in volumineuze goederen, zoals in keukens en sanitair, worden regelmatig toonzalen ingericht met demonstratiemodellen. Worden die demonstratiemodellen dan aangemerkt als voorraad of niet? En waarom is dat relevant?

Als belastingschulden niet zijn betaald, biedt de wet de Belastingdienst de mogelijkheid om beslag te leggen op roerende zaken die dienen 'ter stoffering' van de bedrijfsruimte (= bodemzaak). Onder andere de bedrijfsinventaris wordt aangemerkt als bodemzaak. Het maakt voor de rechten van de Belastingdienst niet uit of de roerende bodemzaak in eigendom toebehoort aan de belastingplichtige of aan een ander. Mocht een roerende bodemzaak onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd, dan is die eigenaar evengoed zijn eigendom kwijt als de Belastingdienst tot beslaglegging overgaat. Hetzelfde geldt voor de bank als die een pandrecht op de roerende bodemzaak had gevestigd in het kader van de financiering van de onderneming. Dat pandrecht gaat dan verloren. Komt het tot een faillissement van de belastingplichtige, dan treedt de curator op namens de Belastingdienst krachtens het zogenaamde bodemvoorrecht. De curator kan dan tot verkoop van de roerende bodemzaken overgaan.

Het is dus relevant of een showroommodel wordt aangemerkt als zaak 'ter stoffering' van de bedrijfsruimte of niet. Het kan van belang zijn voor degene die dit model onder eigendomsvoorbehoud leverde. En het kan van belang zijn voor de bank die op dit model een pandrecht vestigde.

Discussies over de aard van een roerende zaak komen regelmatig aan de orde in het kader van een faillissement waarin de uitwinning van de bezittingen van een onderneming centraal staat. In de rechtspraak is tot nu toe meestal aangenomen dat een showroommodel dient 'ter stoffering' van de bedrijfsruimte en daarom als bodemzaak moet worden aangemerkt. Recentelijk nog kwam de rechtbank Zutphen tot zo'n oordeel. Maar evengoed kwam kort geleden het Gerechtshof Amsterdam tot een tegenovergestelde uitspraak. Het Hof stelde vast dat een slaapkamerinrichting met inbegrip van toebehoren zoals matrassen niet kon worden aangemerkt als bodemzaak, maar als voorraad moest worden aangemerkt. En dat betekende dat deze showroommodellen niet onder het bodemvoorrecht van de Belastingdienst vielen.

Het Hof baseerde diens oordeel op de wetsgeschiedenis en de Memorie van Toelichting bij de wet, waarin staat dat 'tentoongestelde goederen' niet als bodemzaak kunnen worden aangemerkt. Voor deze redenering pleit dat showroommodellen weliswaar veelal langer dan normale voorraad in het bedrijf aanwezig zullen zijn, maar uiteindelijk toch weer worden verkocht of vervangen door andere showroommodellen. Van een duurzame aanwezigheid is in dat geval geen sprake. Maar tot het moment waarop de Hoge Raad in deze een oordeel heeft gevestigd, is discussie mogelijk. Tegen het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam is inmiddels cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld.


 

Tweede Kamer akkoord met afschaffing opbouw minimum vakantierechten bij ziekte

Werknemers die langdurig ziek zijn krijgen straks recht op hetzelfde aantal vakantiedagen als niet-zieke werknemers. Dit blijkt uit het door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel houdende het afschaffen van de beperkte opbouw van minimum vakantierechten tijdens ziekte, de invoering van een vervaltermijn voor de minimum vakantiedagen en de aanpassing van enige andere artikelen in de regeling voor vakantie en verlof.

Het wetsvoorstel is onder andere het gevolg van uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uit 2009. Het wetsvoorstel regelt verder dat werknemers hun wettelijke vakantiedagen (20 dagen bij een fulltime baan) binnen anderhalf jaar moeten opnemen. Daarnaast wordt in het wetsvoorstel de bestaande mogelijkheid van samenloop van periodes van vakantie en ziekte in het BW verduidelijkt in de zin dat duidelijk wordt dat ook tijdens ziekte vakantie opgenomen kan worden.

Het wetsvoorstel regelt ook de invoering van een vervaltermijn van zes maanden bij het opnemen van vakantie. Concreet betekent een vervaltermijn van zes maanden dat alle werknemers binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de minimumaanspraak is verworven, hun (resterende) minimum vakantieaanspraken moeten effectueren. Wel kunnen afwijkende maatwerkafspraken (ten gunste van de werknemer) worden gemaakt. Dergelijke afspraken kunnen zowel op individueel niveau als op het niveau van een cao worden gemaakt.


Uitbreiding rechten slachtoffers in strafproces vanaf 1 januari

De rechten van slachtoffers in het strafproces zijn vanaf 1 januari uitgebreid. De Wet Versterking positie slachtoffers in het strafproces is vanaf dat moment in werking getreden. De nieuwe wet geeft slachtoffers in het strafproces een zelfstandige positie met eigen rechten en bevoegdheden.

Door de wet wordt de informatieverstrekking aan slachtoffers verbeterd. Als de politie afziet van de opsporing van de dader moeten slachtoffers hiervan voortaan schriftelijk op de hoogte worden gebracht. Ook als het proces-verbaal naar het openbaar ministerie wordt gestuurd, krijgen slachtoffers hierover schriftelijk bericht. Verder krijgen slachtoffers het recht om de processtukken in te zien. Ook kunnen ze de officier van justitie vragen om stukken aan het dossier toe te voegen. Als de officier inzage of toevoeging van stukken weigert, kunnen slachtoffers in beroep gaan bij de rechter. Ook worden meer slachtoffers geïnformeerd als de veroordeelde weer vrij komt. Nu krijgen slachtoffers deze informatie vooral als de dader is veroordeeld tot TBS, jeugddetentie of de PIJ-maatregel. Na 1 januari gebeurt dit ook in geval van gevangenisstraffen.

Nieuw in de wet is ook de voorschotregeling. Slachtoffers aan wie een schadevergoeding is toegewezen, krijgen straks het hele schadebedrag uitgekeerd, uiterlijk acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis. Als de dader de schadevergoeding binnen die termijn niet (volledig) kan betalen, keert de staat het (resterende) bedrag uit aan het slachtoffer. Het Centraal Justitieel Incassobureau verhaalt het bedrag vervolgens op de dader. De regeling geldt voorlopig alleen voor slachtoffers van geweld- en zedendelicten.


Arboregels voor werkgevers versoepeld

Door een vereenvoudiging in de Arbeidsomstandighedenwet zijn er voor kleine werkgevers voortaan minder administratieve lasten en lagere kosten. Op jaarbasis scheelt dit werkgevers circa 80 miljoen euro.

Kleine bedrijven hoeven in veel gevallen geen arbodienst meer in te schakelen voor het checken van hun risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). In een RI&E brengen werkgevers de risico's voor de gezondheid en veiligheid van hun werknemers in kaart. De Eerste Kamer heeft met het wetsvoorstel van staatssecretaris De Krom ingestemd. De ingangsdatum van deze wetswijziging is nog niet bekend.

 


Nieuwe regels per 1 januari 2011

Per 1 januari 2011 krijgen ondernemers te maken met een aantal nieuwe en gewijzigde regels. Hieronder treft u een selectie van deze regels aan.


Streep door taakstraf bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven

Minister Opstelten en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie willen dat er nooit meer een taakstraf kan worden opgelegd bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. Medio november hebben zij daarvoor een nota van wijziging in bij de Tweede Kamer ingediend. Opstelten en Teeven vinden de taakstraf geen geschikte straf voor deze misdrijven, wel voor naar verhouding lichte strafbare feiten.

Het besluit gaat verder dan het wetsvoorstel dat het vorige kabinet in 2009 bij de Tweede Kamer indiende om taakstraffen bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven in te perken. In die regeling is een taakstraf nog mogelijk in combinatie met een (voorwaardelijke) vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Daar zetten de bewindslieden nu een streep door.

Ook wordt het openbaar ministerie straks verplicht een veroordeelde achter de tralies te zetten als die de taakstraf helemaal niet of slecht uitvoert. Nu staat nog in de wet dat het openbaar ministerie de zogeheten tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis kan bevelen. De bewindslieden vinden dat het niet aan het openbaar ministerie is om van een dergelijk bevel af te zien. Deze aanscherping vloeit voort uit het regeerakkoord.

 


Nieuwe EU-wetgeving bij grensoverschrijdende echtscheidingen

De lidstaten van de EU steunen nieuwe regels die rechtszekerheid moeten bieden aan internationale echtparen die willen scheiden. Dankzij de nieuwe wetgeving zullen echtparen waarbij de partners een verschillende nationaliteit hebben, elk in een ander land wonen of samenwonen in een land dat niet hun thuisland is, kunnen kiezen van welk land de regels van toepassing zijn als zij gaan scheiden.

Op grond van het voorstel van de Commissie zullen echtparen tijdens het huwelijk kunnen overeenkomen welk recht op hun echtscheiding van toepassing dient te zijn. Dit zou hen meer rechtszekerheid, voorspelbaarheid en flexibiliteit bieden en bijdragen tot een betere bescherming van echtgenoten en kinderen tegen gecompliceerde, langdurige en pijnlijke procedures. Het voorstel is er ook op gericht internationale echtparen meer zeggenschap over hun scheiding te geven en zwakkere echtgenoten te beschermen tegen oneerlijke benadeling in de echtscheidingsprocedure. Rechters zullen een gemeenschappelijke formule hanteren om te bepalen van welk land het recht wordt toegepast wanneer de echtgenoten het niet eens kunnen worden. Het voorstel laat het recht van de lidstaten om te bepalen wat onder het huwelijk wordt verstaan onverlet.

 


Disclaimer
Hoewel bij het samenstellen van de inhoud van deze digitale nieuwsbrief de uiterste zorg is nagestreefd, sluiten de samenstellers van deze digitale nieuwsbrief iedere aansprakelijkheid uit voor onjuistheden, onvolledigheden en eventuele gevolgen van het handelen op grond van informatie die op via deze digitale nieuwsbrief beschikbaar is.

© 2012 Klarenbeek's Incasso & Adviesbureau