Klarenbeek's incasso en adviesbureau
Terug naar archief

Melding van arbeidsbeperkingen bij sollicitatie

Lees artikel



Wettelijke handelsrente

Lees artikel


Melding van arbeidsbeperkingen bij sollicitatie

De kosten verbonden aan – de voorkoming van – arbeidsongeschiktheid van personeel zijn in toenemende mate bij de werkgever komen te liggen. Werkgevers hebben er belang bij om personeel zonder beperkingen in te huren. Maar de mogelijkheden om aan de poort te selecteren zijn beperkt.

De wetgever heeft de werkgever primair verantwoordelijk gemaakt voor het arbeidsomstandighedenbeleid. Voorts is de periode dat de werkgever het loon bij ziekte van een werknemer moet doorbetalen de laatste jaren fors opgerekt naar thans 104 weken. En de werkgever is aansprakelijk voor de schade die een ondergeschikte aan een derde toebrengt, ook als dit het gevolg is van een lichamelijke of psychische onvolkomenheid van de werknemer. Werkgevers hebben dus belang bij selectie aan de poort.

Dat belang wringt met de doelstellingen tot reïntegratie zoals bijvoorbeeld in de WIA duidelijk tot uitdrukking is gebracht. De WIA stelt het belang van werken naar de resterende arbeidsmogelijkheden voorop. Maar al eerder werd de vrijheid van de werkgever om aan de poort te selecteren beperkt. De Wet op de medische keuringen legt het gebruik van de aanstellingskeuring aan banden. Een keuring is slechts toegestaan indien aan het vervullen van de functie bijzondere eisen te stellen zijn op het gebied van de medische geschiktheid. Een stratenmaker mag worden gekeurd op zijn rug, maar niet op bijvoorbeeld zijn psychische gesteldheid.

De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte verbiedt de werkgever onderscheid te maken tussen gezonde werknemers en diegenen met een lichamelijke beperking. Als een gehandicapte of een chronisch zieke geschikt is voor de functie dient de werkgever zonodig maar doeltreffende aanpassingen te treffen om het werken voor die werknemer mogelijk te maken. De overheid biedt hier overigens subsidies voor. Toch lijkt dit soort wetgeving een papieren tijger, omdat een werkgever altijd kan stellen dat een andere kandidaat net geschikter voor de functie wordt geacht. Uiteraard gaat dit alleen op als de werkgever tijdens de sollicitatie bekend was met de beperkingen van de sollicitant.
En daar wringt de schoen, want niet altijd wordt die informatie vooraf aan de werkgever verstrekt. Dan komt pas achteraf aan de oppervlakte dat de werknemer iets mankeert. Dit leidt niet zelden tot conflicten die voor de rechter worden uitgevochten. Het burgerlijk wetboek bepaalt immers dat het opzettelijk verzwijgen van het gemis aan voor de goede vervulling van de functie noodzakelijke kwalificaties een reden kan zijn voor ontslag op staande voet. Ten minste stelt de werkgever de ernstige vertrouwensbreuk als gevolg van de verzwijging aan de orde.

De rechtspraak hanteert in het licht van bovengenoemde wetgeving de volgende uitgangspunten. In beginsel is de werkgever vrij om de in zijn ogen meest geschikte kandidaat te selecteren. Daarbij heeft de werkgever het recht om relevante informatie aan de kandidaat te vragen. Die vrijheid is echter beperkt als het gaat om de toetsing van eventuele arbeidsbeperkingen. Die informatie bevindt zich in het privacydomein van de sollicitant.
Binnen de restricties van de wet mag een werkgever de sollicitant laten keuren. Ziet de werkgever daar van af, dan komt dat voor diens eigen risico.
Wel heeft de sollicitant een informatieplicht ten aanzien van arbeidsbeperkingen waarvan deze weet of behoort te weten dat die voor een goede vervulling van de functie van belang zijn. Dat moet dan wel kenbaar zijn. Een werkgever doet er dus verstandig aan de functie-eisen vooraf duidelijk kenbaar te maken. Zwijgt de sollicitant waar deze had moeten informeren, dan kan dat leiden tot ontslag. Daarvan zal echter niet snel sprake zijn, temeer niet in situaties waarin door het treffen van doeltreffende maatregelen de werknemer kan blijven werken.

Zo wees kort geleden de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af in de situatie dat volgens de werkgever de werkneemster bij haar sollicitatie een arbeidsbeperking had verzwegen. Bij de sollicitatie naar de functie van verpleegster had de werkneemster niet gemeld dat zij klachten aan haar schouderbladen had, hoewel er wel een vraag was gesteld naar eventuele lichamelijke of geestelijke beperkingen.
Na enige jaren kwamen de klachten naar boven. Volgens de kantonrechter was er geen grond tot ontbinding. De klachten waren ten tijde van de sollicitatie niet actueel. Kort na indiensttreding waren er wel klachten geweest, maar die waren met behulp van fysiotherapie verholpen. Daarna had de werkneemster in overwegende mate goed gefunctioneerd. De gezondheid van een werknemer behoort volgens de kantonrechter tot diens privé-domein en, zolang de gezondheid niet in de weg staat aan het naar behoren uitvoeren van de arbeidsovereenkomst, mag de werknemer eventuele gezondheidsproblemen binnen diens privé-domein houden.


. . . terug naar boven



Wettelijke handelsrente

De wettelijke handelsrente is een vorm van schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom in een handelsovereenkomst. Dit rentetarief (momenteel 9,83%) ligt aanzienlijk hoger dan de normale wettelijke rente (momenteel 4%).
De wettelijke regeling, die gebaseerd is op een
EG-richtlijn, is in Nederland nog niet zo lang van kracht, namelijk sinds 1 december 2002.

Wanneer kan nu deze hoge(re) rente in rekening worden gebracht? Allereerst is het van belang om vast te stellen wat onder een handelsovereenkomst moet worden verstaan. De wet omschrijft dat het moet gaan om een overeenkomst om baat, en gesloten moet zijn tussen ‘professionele partijen’. Dat wil zeggen dat deze overeenkomst tussen rechtspersonen, of natuurlijke personen die een bedrijf uitoefenen, moet zijn gesloten. Ook op een overeenkomst tussen rechtspersonen en overheidsinstellingen is de wettelijke handelsrente van toepassing. De handelsrente kan niet in rekening worden gebracht indien een consument partij is bij de overeenkomst. De wettelijke handelsrente gaat een dag nadat de betalingstermijn is verstreken, lopen. Indien er niet expliciet een betalingstermijn is afgesproken, geldt dat de handelsrente 30 dagen na de factuurdatum in rekening gebracht kan worden.

Kan de wettelijke handelsrente nu over elke te laat betaalde geldsom in een handelsovereenkomst in rekening worden gebracht? Recent heeft de rechtbank Zutphen zich nog hierover uitgesproken. Tussen (handels)partijen was een maatschapsovereenkomst gesloten. Partijen besloten na een geschil de overeenkomst te beëindigen en legden de hierover gemaakte afspraken vast in een vaststellingsovereenkomst met bijlage. De afspraken gingen onder meer over de toedeling van het vermogen en de schulden van de maatschap. In de bijlage was opgenomen dat de verschuldigde bedragen zouden worden verhoogd met de wettelijke rente. Niet duidelijk was of het hier de ‘gewone’ wettelijke rente of de wettelijke handelsrente betrof.

De rechter oordeelde dat het sluiten van een dergelijke vaststellingsovereenkomst niet behoort tot de economische of beroepsmatige activiteiten waarvoor de inmiddels ontbonden maatschapsovereenkomst eerder tussen partijen was gesloten. De overeenkomst was immers gericht op beëindiging van de samenwerking tussen partijen. Kortom: partijen kunnen wel handelen in het kader van hun beroep of bedrijf en daarbij kunnen in een overeenkomst verschuldigde bedragen worden opgenomen, maar daarmee is het nog geen handelsovereenkomst. De aard en strekking van de overeenkomst blijkt ook van belang. De overeenkomst moet in het kader van de activiteiten zijn gesloten waarmee de professional zich in het economische verkeer bezig houdt. Indien partijen een overeenkomst in een (geheel) ander kader aangaan, kan geen wettelijke handelsrente over de opeisbare bedragen in rekening worden gebracht.

U kunt de wettelijke handelsrente in rekening brengen indien u - voor de door u geleverde diensten of goederen die binnen de normale uitoefening van uw bedrijf vallen - een factuur heeft gezonden aan uw professionele wederpartij en de betalingstermijn is (of 30 dagen zijn) verstreken.


... terug naar boven


Werknemer met klacht over (seksuele) intimidatie krijgt sterkere positie

De positie van een werknemer met een klacht over (seksuele) intimidatie op het werk wordt sterker. Een rechter kan bij een klacht beslissen om de bewijslast te verschuiven naar de werkgever. Dat kan gebeuren als de werknemer een klacht zo met feiten kan onderbouwen dat de rechter het vermoeden van (seksuele) intimidatie op de werkvloer kan afleiden. Wanneer de rechter de bewijslast verschuift naar de werkgever, betekent dit dat de werknemer niet hoeft te bewijzen dat de (seksuele) intimidatie heeft plaatsgevonden, maar dat het aan de werkgever is te bewijzen dat hij er alles aan heeft gedaan om (seksuele) intimidatie op de werkvloer te voorkomen.

Dit vloeit voort uit het wetsvoorstel om het verbod op intimidatie en seksuele intimidatie op te nemen in de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en het Burgerlijk Wetboek. De Eerste Kamer heeft ingestemd met dit wetsvoorstel. Met de wijziging van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen neemt het kabinet een Europese richtlijn over op het terrein van discriminatie op grond van geslacht. Door deze antidiscriminatierichtlijn wordt een werknemer die een beroep doet op het discriminatieverbod bij arbeid beter beschermd. Het wetsvoorstel treedt in november in werking, na plaatsing in het Staatsblad.





Werkgever kan reïntegratiekosten op derde verhalen

Werkgevers kunnen binnenkort de kosten van het reïntegratietraject van een zieke werknemer verhalen op een aansprakelijke derde. Het gaat dan om kosten die de werkgever maakt om een zieke werknemer weer aan de slag te krijgen, terwijl die werknemer ziek is geworden door schuld of toedoen van een derde. Minister De Geus (Sociale Zaken) gaat hiertoe de wet aanpassen.

Sinds 1996 hebben werkgevers al verhaalsrecht als een werknemer door schuld van een derde - bijvoorbeeld door een auto-ongeluk - arbeidsongeschikt is geraakt. Bedrijven kunnen het netto doorbetaalde salaris dan verhalen op een derde. Zij kregen dit recht destijds omdat ze meer verantwoordelijkheid hebben gekregen voor zieke werknemers. Zo zijn werkgevers nu verplicht het loon in de eerste twee ziektejaren door te betalen.
Met de nieuwe wetswijziging wil De Geus het ook mogelijk maken om de kosten voor het reïntegratietraject van een zieke werknemer te verhalen op een aansprakelijke derde.





Meer bescherming voor consument

Consumenten krijgen betere bescherming tegen misleidende en agressieve handelspraktijken van ondernemingen. Dit blijkt uit een wetsvoorstel waarmee de ministerraad heeft ingestemd. Oneerlijke handelspraktijken ondermijnen het vertrouwen van de consument en ontregelen de markt, met als gevolg dat consumenten geen goede keuzes kunnen maken bij de aanschaf van een product.

Niet alleen consumentenorganisaties, maar ook de Consumentenautoriteit en de AFM (bij overtredingen in de financiële sector) krijgen de mogelijkheid makkelijker op te treden tegen dergelijke praktijken omdat in de voorgestelde regeling voor bepaalde handelspraktijken precies staat aangegeven wanneer deze als misleidend of agressief worden aangemerkt. Als bijvoorbeeld een producent een vertrouwens-, kwaliteits- of ander soortgelijk label aanbrengt zonder daarvoor de vereiste toestemming te hebben gekregen, is dat volgens het wetsvoorstel onder alle omstandigheden misleidend. Hetzelfde geldt voor de bewering dat een handelaar of een product door een openbare of particuliere instelling is aanbevolen, erkend of goedgekeurd terwijl dat niet het geval is.

Ook wordt aangegeven in welke gevallen onder alle omstandigheden sprake is van agressieve praktijken. Dit gebeurt bijvoorbeeld indien op bedrieglijke wijze de indruk wordt gewekt dat de consument al een prijs heeft gewonnen of zal winnen als er in feite geen sprake is van een prijs of een ander soortgelijk voordeel.

Indien er sprake is van een overtreding van het verbod op oneerlijke praktijken kan de consument een (civielrechtelijke) procedure aanhangig maken bij de rechter. Daarnaast kunnen de Consumentenautoriteit en de AFM tegen overtredingen optreden





De maatregelen voor ondernemers in de Miljoenennota

Tijdens Prinsjesdag heeft de regering haar plannen voor 2007 bekendgemaakt in de rijksbegroting en Miljoenennota. Het kabinet neemt de volgende maatregelen die van speciaal belang zijn voor ondernemers:

  • Het vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) voor bedrijven wordt verlaagd van 29,1 procent naar 25,5 procent.
  • Voor zelfstandig ondernemers wordt een 'MKB-winstvrijstelling' in de inkomstenbelasting ingevoerd. Tien procent van de winst van zelfstandige ondernemers is vrijgesteld van winstbelasting.
  • De administratieve lasten worden verder beperkt. In 2007 is 25 procent van de administratieve lasten verminderd, ten opzichte van 2003. Volgend jaar wordt bijvoorbeeld het aantal vergunningen verminderd. Als een ondernemer zijn bedrijfspand wil uitbreiden heeft hij dan nog maar één vergunning nodig, terwijl hij nu soms wel 15 vergunningen nodig heeft.
  • Om het combineren van arbeid en zorg voor kinderen gemakkelijker te maken, wordt er een verplichte werkgeversbijdrage ingevoerd voor kinderopvang. Dit is alleen lastenverzwarend voor bedrijven die nog niet vrijwillig meebetalen aan kinderopvang.





Snellere afhandeling van letselschade mogelijk

Partijen in ernstige letsel- en overlijdensschadezaken kunnen tussentijds naar de rechter als hun zaak door onenigheid over een deelgeschil is vastgelopen. Een rechterlijke uitspraak stelt partijen weer in staat de schade zelf verder af te handelen. Dit staat in een wetsvoorstel dat recent voor advies naar verschillende instanties is gestuurd.

De afhandeling van letsel- en overlijdensschade (personenschade) is ingewikkeld en tijdrovend. Partijen kunnen verdeeld raken door belangentegenstellingen, juridische implicaties en de veelal kwetsbare positie van de benadeelde. Vaak moeten deskundigen worden ingeschakeld. De kans bestaat dat partijen de kern van de zaak uit het oog verliezen. Met als gevolg dat de verhoudingen verharden en de afwikkeling van de schade op zich laat wachten.

Onnodige vertraging kan worden voorkomen door partijen een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter te bieden om een uitspraak te verkrijgen over het deelgeschil. Is daarover duidelijkheid, dan kunnen partijen verder met de onderlinge regeling van de schade. Slagen partijen er met behulp van deze nieuwe deelgeschilprocedure niet in om de schade af te wikkelen, dan kunnen zij alsnog de gehele zaak in een bodemprocedure aan de rechter voorleggen.





Disclaimer

Hoewel bij het samenstellen van de inhoud van deze digitale nieuwsbrief de uiterste zorg is nagestreefd, sluiten de samenstellers van deze digitale nieuwsbrief iedere aansprakelijkheid uit voor onjuistheden, onvolledigheden en eventuele gevolgen van het handelen op grond van informatie die op via deze digitale nieuwsbrief beschikbaar is.

 

© 2012 Klarenbeek's Incasso & Adviesbureau