Tenzij aantoonbaar is dat een dienstverband voor bepaalde tijd is overeengekomen, geldt een dienstverband als aangegaan voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat wanneer mondeling een bepaalde duur is afgesproken, de werkgever bij betwisting dient te bewijzen dat dat zo is. Kan hij dat niet, dan is de werknemer voor onbepaalde tijd in dienst.
Juist omdat het bewijs van mondelinge afspraken moeilijkheden kan opleveren, verdient het aanbeveling een tijdelijke werknemer niet eerder te laten aanvangen dan nadat hij zijn tijdelijke contract ook daadwerkelijk heeft getekend.
Een ander aandachtspunt is dat tijdelijke dienstverbanden niet tussentijds opzegbaar zijn tenzij dat is bedongen. Wanneer tijdens een tijdelijk contract ingrijpend moet worden gereorganiseerd, is het niet mogelijk met een ontslagvergunning tussentijds van een tijdelijke werknemer af te komen, wanneer niet is vastgelegd dat ook tussentijds beëindigd mag worden. Andersom geldt natuurlijk ook dat een werknemer in beginsel gehouden is zijn contract uit te zitten en niet tussentijds mag opzeggen.
Een derde regel die aandacht verdient, is de volgende. Een dienstverband dat voor bepaalde tijd is aangegaan, eindigt in principe van rechtswege op het moment dat de duur van het contract verloopt. Sommige werkgevers hebben hun administratie niet helemaal op orde en zijn zich er soms niet van bewust dàt een dienstverband al weer verloopt.
Wanneer in een dergelijk geval de werknemer gewoon aan het werk blijft, geeft de wet (7:668 lid 1 BW) aan dat er een nieuw dienstverband onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde duur als het eerste ontstaat. Wel geeft de wet een beperking dat het volgende contract maximaal een jaar zal duren.
Wanneer dus een dienstverband van zes maanden stilzwijgend wordt verlengd, geldt het tweede dienstverband als aangegaan voor zes maanden. Verliep het eerste contract echter na twee jaar, dan duurt het volgende contract nog maar een jaar. De wet geeft deze regel voor het geval “zonder tegenspraak” wordt verlengd maar wanneer is dat zo? Daarover boog de Hoge Raad zich recentelijk.
Een werknemer was in dienst voor de duur van een jaar. In de twee maanden voorafgaand aan het einde van het eerste dienstverband heeft de werkgever te kennen gegeven aansluitend nog een contract voor twee maanden aan te willen en kunnen bieden. Dat aanbod is door de werknemer niet ondertekend. De werknemer blijft gewoon doorwerken en na zes weken (dus twee weken voor het einde van het tweede contract) geeft de werkgever aan dat na het tweede dienstverband niet nog een verlenging plaats zal vinden.
De werknemer stelt zich op het standpunt dat zonder tegenspraak is voortgezet en hij dus een nieuw contract voor de duur van een jaar heeft. De Hoge Raad verwerpt dit standpunt. Bij de beoordeling van de vraag of “zonder tegenspraak” is voortgezet, gaat het er om of de werknemer heeft mogen aannemen dat stilzwijgend het oude dienstverband werd voortgezet. In dit geval was daarvan geen sprake. De werkgever had immers onmiskenbaar laten weten dat een aanvullend contract nog slechts twee maanden zou duren. De werknemer had de keuze om helemaal geen verlenging te aanvaarden of de verlenging voor twee maanden. Het tweede contract was dus na ommekomst van de twee maanden van rechtswege geëindigd.
Samengevat is het belangrijk om bij contracten voor bepaalde tijd te zorgen voor bewijs dat inderdaad een contract voor bepaalde tijd is afgesproken. Het beste kan dat natuurlijk door een getekend contract, maar wanneer dat ontbreekt, kan onder omstandigheden worden teruggevallen op voorafgaande correspondentie via brieven of email. Soms kan ook gebruik worden gemaakt van getuigenverklaringen.
Voorafgaand aan het aangaan van een tijdelijk contract moet men zich beraden of het wenselijk is dat het contract ook voor de ommekomst van de overeengekomen duur opgezegd zou moeten kunnen worden.
Tot slot loont het de moeite in een agenda bij te houden wanneer tijdelijke contracten verlopen zodat geen ongewenste stilzwijgende verlengingen plaatsvinden.
... terug naar boven