Klarenbeek's incasso en adviesbureau
Terug naar archief

Zorgvuldig formuleren is de norm

Lees artikel



Mogelijke hobbels bij dienstverbanden voor bepaalde tijd

Lees artikel


Zorgvuldig formuleren is de norm

In deze tijden van email, hyves, sms en msn hebben we vaak aan een half woord of symbool genoeg om elkaar te begrijpen. Zolang dat om relatief onbelangrijke zaken gaat is dat geen probleem (hoewel, hoe onbelangrijk zijn privé zaken?). Maar wat nu als het contract dat u heeft gesloten door uw wederpartij anders wordt uitgelegd dan u destijds - tijdens de onderhandelingen - voor ogen stond? Hoe moet u daar mee omgaan en hoe kijkt een rechter naar zo’n vraag?

In 1981 oordeelde de Hoge Raad dat het voor de uitleg van een schriftelijke overeenkomst niet genoeg is om naar de taalkundige betekenis van de tekst te kijken. Volgens de Hoge Raad kwam het aan op welke betekenis de partijen aan de tekst gaven en wat ze over en weer van elkaar mochten verwachten. Daarbij kon mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Lange tijd gold dit als het uitgangspunt voor contractsuitleg. Daarmee ontstond voor velen het schrikbeeld van een rechter die beter dan partijen weet wat goed voor hen is, die afwijkt van de letter van de overeenkomst of onder de noemer van redelijkheid en billijkheid alles terzijde schuift. Dit is wellicht wat overdreven gesteld, maar voor veel ondernemers voelde het aanschuiven bij de rechter voor contractsuitleg af en toe als een tombola.

Recentelijk heeft de Hoge Raad evenwel in een reeks arresten een draai gemaakt. Een draai die inhoudt dat een met zorg gesloten commercieel contract in beginsel taalkundig moet worden uitgelegd. In de hiervoor benoemde zin zit wel een aantal factoren ‘verborgen’. Die factoren, zijn: (i) de aard van de overeenkomst (een zuiver commerciële transactie) en (ii) de veronderstelling dat partijen bij de totstandkoming daarvan worden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden.

De factor ‘commerciële transactie’ is mede bepalend voor het oordeel dat de overeenkomst als regel grammaticaal moet worden uitgelegd. In het commerciële verkeer gaan partijen er van uit dat wanneer een geschil ontstaat een overeenkomst woordelijk wordt uitgelegd. Dit is ook internationaal veelal het geval. Een grammaticale uitleg zet bovendien een bonus op het duidelijk verwoorden van de bedoeling van partijen in een contract.
Dat laatste wordt verder versterkt als een overeenkomst is opgemaakt door een juridisch deskundige die er voor dient te zorgen dat er zorgvuldig en precies wordt geformuleerd, juist om onzekerheden en geschillen te voorkomen. Bij een door een jurist opgestelde overeenkomst mogen partijen over en weer dan ook verwachten dat in de bewoordingen van het contract de bedoeling van partijen goed zijn weergeven.

Kortom, na jaren van uitleg vanuit de context hecht de Hoge Raad nu meer waarde aan contractvrijheid en de verbindende kracht van afspraken. Het gevolg is dat partijen meer hun eigen boontjes zullen moeten doppen. De rechter komt meer op afstand te staan. Slechts indien een woordelijke uitleg naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden, zal de rechter nog ingrijpen. Zorgvuldig formuleren is dus de norm.

 



Mogelijke hobbels bij dienstverbanden voor bepaalde tijd

Tenzij aantoonbaar is dat een dienstverband voor bepaalde tijd is overeengekomen, geldt een dienstverband als aangegaan voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat wanneer mondeling een bepaalde duur is afgesproken, de werkgever bij betwisting dient te bewijzen dat dat zo is. Kan hij dat niet, dan is de werknemer voor onbepaalde tijd in dienst.

Juist omdat het bewijs van mondelinge afspraken moeilijkheden kan opleveren, verdient het aanbeveling een tijdelijke werknemer niet eerder te laten aanvangen dan nadat hij zijn tijdelijke contract ook daadwerkelijk heeft getekend.

Een ander aandachtspunt is dat tijdelijke dienstverbanden niet tussentijds opzegbaar zijn tenzij dat is bedongen. Wanneer tijdens een tijdelijk contract ingrijpend moet worden gereorganiseerd, is het niet mogelijk met een ontslagvergunning tussentijds van een tijdelijke werknemer af te komen, wanneer niet is vastgelegd dat ook tussentijds beëindigd mag worden. Andersom geldt natuurlijk ook dat een werknemer in beginsel gehouden is zijn contract uit te zitten en niet tussentijds mag opzeggen.

Een derde regel die aandacht verdient, is de volgende. Een dienstverband dat voor bepaalde tijd is aangegaan, eindigt in principe van rechtswege op het moment dat de duur van het contract verloopt. Sommige werkgevers hebben hun administratie niet helemaal op orde en zijn zich er soms niet van bewust dàt een dienstverband al weer verloopt.

Wanneer in een dergelijk geval de werknemer gewoon aan het werk blijft, geeft de wet (7:668 lid 1 BW) aan dat er een nieuw dienstverband onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde duur als het eerste ontstaat. Wel geeft de wet een beperking dat het volgende contract maximaal een jaar zal duren.

Wanneer dus een dienstverband van zes maanden stilzwijgend wordt verlengd, geldt het tweede dienstverband als aangegaan voor zes maanden. Verliep het eerste contract echter na twee jaar, dan duurt het volgende contract nog maar een jaar. De wet geeft deze regel voor het geval “zonder tegenspraak” wordt verlengd maar wanneer is dat zo? Daarover boog de Hoge Raad zich recentelijk.

Een werknemer was in dienst voor de duur van een jaar. In de twee maanden voorafgaand aan het einde van het eerste dienstverband heeft de werkgever te kennen gegeven aansluitend nog een contract voor twee maanden aan te willen en kunnen bieden. Dat aanbod is door de werknemer niet ondertekend. De werknemer blijft gewoon doorwerken en na zes weken (dus twee weken voor het einde van het tweede contract) geeft de werkgever aan dat na het tweede dienstverband niet nog een verlenging plaats zal vinden.

De werknemer stelt zich op het standpunt dat zonder tegenspraak is voortgezet en hij dus een nieuw contract voor de duur van een jaar heeft. De Hoge Raad verwerpt dit standpunt. Bij de beoordeling van de vraag of “zonder tegenspraak” is voortgezet, gaat het er om of de werknemer heeft mogen aannemen dat stilzwijgend het oude dienstverband werd voortgezet. In dit geval was daarvan geen sprake. De werkgever had immers onmiskenbaar laten weten dat een aanvullend contract nog slechts twee maanden zou duren. De werknemer had de keuze om helemaal geen verlenging te aanvaarden of de verlenging voor twee maanden. Het tweede contract was dus na ommekomst van de twee maanden van rechtswege geëindigd.

Samengevat is het belangrijk om bij contracten voor bepaalde tijd te zorgen voor bewijs dat inderdaad een contract voor bepaalde tijd is afgesproken. Het beste kan dat natuurlijk door een getekend contract, maar wanneer dat ontbreekt, kan onder omstandigheden worden teruggevallen op voorafgaande correspondentie via brieven of email. Soms kan ook gebruik worden gemaakt van getuigenverklaringen.

Voorafgaand aan het aangaan van een tijdelijk contract moet men zich beraden of het wenselijk is dat het contract ook voor de ommekomst van de overeengekomen duur opgezegd zou moeten kunnen worden.

Tot slot loont het de moeite in een agenda bij te houden wanneer tijdelijke contracten verlopen zodat geen ongewenste stilzwijgende verlengingen plaatsvinden.

... terug naar boven


Met nieuwe Europese procedure zijn schulden makkelijker te innen

Incasso van grensoverschrijdende civiele vorderingen wordt eenvoudiger en goedkoper. De ministerraad heeft ingestemd met een wetsvoorstel dat uitvoering geeft aan een Europese betalingsbevelprocedure. Grensoverschrijdend procederen is vaak gecompliceerd, kostbaar en tijdrovend, met name in relatief eenvoudige geschillen waar geen discussie meer is over de schuld.
Voor het bedrijfsleven in de Europese lidstaten is een eenvoudige en snelle incasso een uitkomst. Als vorderingen niet kunnen worden geïnd, kan dit - vooral bij kleine en middelgrote bedrijven - tot een faillissement leiden. De kosten van incasso van onbetwiste geldvorderingen zijn in de meeste gevallen onevenredig hoog, waardoor incasso niet zelden onrendabel wordt. De Europese betalingsbevelprocedure wil aan deze bezwaren tegemoet komen.

Een Nederlander die een vordering in een andere lidstaat van de Europese Unie wil innen, kan met behulp van een standaardformulier bij de rechter in die andere lidstaat om een Europees betalingsbevel verzoeken. Hij heeft daarvoor geen bijstand van een advocaat in die lidstaat nodig. Vervolgens vaardigt een bevoegde rechter een betalingsbevel uit en betekent dit aan de verweerder nog voordat deze is gehoord. De verweerder kan een uitvoerbaarverklaring van het bevel alleen voorkomen door een verweerschrift in te dienen. Is het Europese betalingsbevel eenmaal uitvoerbaar dan kan de schuldeiser het bevel rechtstreeks in alle lidstaten ten uitvoer leggen, zonder dat een verlof tot tenuitvoerlegging nodig is. De verordening bevat ook een waarborg voor de verweerder. Hij kan om heroverweging van het betalingsbevel vragen als hij de vordering niet heeft kunnen betwisten, bijvoorbeeld door een onjuiste betekening of door overmacht, of als het betalingsbevel kennelijk ten onrechte is verleend.





Justitie fout met informatie snelheidsboetes

Justitie heeft jarenlang onjuiste informatie verstrekt over snelheidsovertredingen. Daardoor zijn mogelijk automobilisten ten onrechte bekeurd. Na vragen van het Algemeen Dagblad zijn de fouten pas recent hersteld. Op de website van het Bureau Verkeershandhaving van het Openbaar Ministerie (BVOM) stond dat de politie snelheidsapparatuur zo instelt ’dat er geflitst wordt bij snelheden die meer dan 7 kilometer boven de toegestane snelheid liggen’.
De Maarssense automobilist Ruud Agterberg concludeerde daaruit dat hij ten onrechte op de bon is geslingerd en stapte naar de rechter. Op de A12 reed hij twee jaar geleden 87 km per uur met zijn caravan waar slechts 80 km is toegestaan. De Utrechtse kantonrechter verklaarde het beroep op 3 maart gegrond, ook al omdat het OM niet inhoudelijk op de argumentatie van Agterberg wenste in te gaan.
De BVOM erkent dat de informatie, die tenminste sinds 2005 op de website stond, onjuist was en corrigeerde de fout dezelfde dag nog. Wel stelt een woordvoerder dat wetgeving en richtlijnen aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. ,,Agterberg reed gewoon te hard.’’





Boetetarieven met twintig procent omhoog

Met ingang van 1 april 2008 gelden nieuwe tarieven voor een groot aantal boetes. Het gaat met name om de boetes voor verkeersovertredingen die onder de zogeheten Wet Mulder vallen, zoals bijvoorbeeld het rijden door rood licht, snelheidsovertredingen en het niet dragen van de autogordels. Maar ook verscheidene boetes voor overtredingen van plaatselijke verordeningen zullen omhoog gaan. Te denken valt dan aan boetes voor zaken als wildplassen, het niet volgens de regels buiten zetten van vuilnis of het te lang stallen van campers of caravans voor het huis. Het betreft een gemiddelde verhoging van 20%.
De laatste aanpassing van de verkeersboetes dateert uit 2006. Toen werd een systeem ingevoerd waarbij de hoogte van de boete afhankelijk is van de ernst van de overtreding, oftewel: hoe gevaarlijker hoe duurder. Een overtreding die veel gevaar oplevert, wordt hoger beboet dan een minder ernstige overtreding. Dit principe blijft na de verhoging van de tarieven onaangetast. Bijvoorbeeld: een snelheidsovertreding van 15 kilometer per uur kost vanaf 1 april binnen de bebouwde kom 75 euro (was 63). Voor dezelfde overschrijding buiten de bebouwde kom, bijvoorbeeld een provinciale weg, is het tarief 72 euro (was 60) en op de autosnelweg 67 euro (was 56). De al jaren geldende systematiek van meetcorrecties blijft ongewijzigd.
Wie zelf wil uitrekenen welke boetetarieven vanaf vandaag gelden voor de verschillende verkeersovertredingen, kan dat vanaf 1 april doen op www.verkeershandhaving.nl.





Wetsvoorstel voor verbetering verplichte ziekmelding naar Tweede Kamer

Minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt wettelijke maatregelen om de administratieve lasten bij het ziekmelden van werknemers te verminderen. Werkgevers hoeven straks minder vaak een werknemer ziek te melden bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Donner heeft hiervoor het wetsvoorstel verbetering ziekmeldingsproces naar de Tweede Kamer gestuurd. De wet zal naar verwachting op 1 juli 2008 in werking treden.
Werkgevers hoeven hun zieke werknemer straks pas in de 42e week ziek te melden bij het UWV; nu moet dat al in de 13e week. Dit bespaart werkgevers tijd en geld. Ook heeft het UWV straks minder uitvoeringskosten. Verder vervalt de wettelijke melding dat de werknemer weer beter is (de hersteldmelding). Dit is mogelijk omdat het nieuwe tijdstip van ziekmelden beter aansluit op de voorlichting van het UWV over het weer aan de slag helpen van werknemers (re-integratie). Het UWV stuurt de werkgever en werknemer nu in de 42e week een brief als de werknemer niet beter is gemeld. In de nieuwe situatie wordt de brief in de 44e week gestuurd. Die brief wijst werkgevers en werknemers op hun verplichtingen voor re-integratie. In de huidige situatie wordt de brief vaak onnodig verzonden. Werkgevers melden hun werknemers namelijk vaak wel ziek in de 13e week, maar vervolgens niet meer beter.
Het wetsvoorstel regelt ook dat werkgevers die hun zieke werknemer te laat aanmelden bij het UWV straks een boete kunnen krijgen van maximaal 455 euro per werknemer. Nu is dat anders geregeld. De huidige verplichte loondoorbetaling voor werkgevers na twee jaar ziekte wordt verlengd voor de periode dat de werkgever te laat was met ziekmelden.




Snellere afhandeling letselschade mogelijk

Er komt een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter als partijen in een letsel- en overlijdensschadezaak er door onenigheid over een deelgeschil zelf niet meer uitkomen. Het betreft de zogeheten deelgeschilprocedure. De rechterlijke uitspraak stelt partijen in staat de onderhandelingen weer op te pakken en de schade verder buiten de rechter om af te ronden. De ministerraad heeft ingestemd met een daartoe strekkend wetsvoorstel.

De afhandeling van letsel- en overlijdensschade duurt vaak lang. Dit wordt menigmaal veroorzaakt door verschillen van mening over de vele vragen die beantwoord moeten worden. Onenigheid over een of meer van zulke deelgeschillen kan ertoe leiden dat partijen de kern van de zaak uit het oog verliezen, waardoor de verhoudingen verslechteren en de afwikkeling van de schade op zich laat wachten.

Het wetsvoorstel biedt zowel de persoon die personenschade lijdt, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een vraag aan de rechter voor te leggen. Partijen kunnen dat ook gezamenlijk doen. De rechter kan dan worden verzocht te beslissen over een deel van het geschil over de aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel. Tegen de beslissing in de deelgeschilprocedure staat geen hoger beroep open.

Slagen partijen er met behulp van de nieuwe deelgeschilprocedure niet in om de zaak tot een goed einde te brengen, dan kunnen zij alsnog de gehele zaak in een bodemprocedure aan de rechter voorleggen. In deze procedure staat tegen de beslissing wél hoger beroep open.




Disclaimer

Hoewel bij het samenstellen van de inhoud van deze digitale nieuwsbrief de uiterste zorg is nagestreefd, sluiten de samenstellers van deze digitale nieuwsbrief iedere aansprakelijkheid uit voor onjuistheden, onvolledigheden en eventuele gevolgen van het handelen op grond van informatie die op via deze digitale nieuwsbrief beschikbaar is.

 

© 2012 Klarenbeek's Incasso & Adviesbureau