Klarenbeek's incasso en adviesbureau
Terug naar archief

Gebrek in de nakoming, ook bij aandelenkoop tijdig aan de bel trekken

Lees artikel



Sociale verzekeringen en actuele ontwikkelingen

Lees artikel


Gebrek in de nakoming, ook bij aandelenkoop tijdig aan de bel trekken

Het is bekend dat er bij niet-nakoming van een overeenkomst diverse juridische acties kunnen worden ondernomen. Zo kan alsnog deugdelijke nakoming gevorderd worden, kan de overeenkomst worden ontbonden of kan er vervangende dan wel aanvullende schadevergoeding worden gevorderd. Wat minder bekend is, is dat bij een gebrek in de nakoming (zeer) snel actie moet worden ondernomen. Het gaat dan om gevallen waarin de geleverde prestatie niet aan de overeenkomst beantwoordt (het vertoont een gebrek), en dus niet om de gevallen waarin de overeengekomen prestatie geheel of gedeeltelijk uitblijft.

In de wet is bepaald dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie géén beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar erover heeft geprotesteerd. Daarbij geldt dat een redelijke termijn (maximaal) twee maanden bedraagt. Voor de koopovereenkomst is deze regel nog gespecificeerd in de wettekst. Hierin is geregeld dat een koper de verkoper binnen bepaalde tijd na ontdekking, óf nadat hij het redelijkerwijs had moeten ontdekken, in kennis moet stellen dat hetgeen geleverd is niet aan de overeenkomst beantwoordt.

Indien het een gebrek betreft dat de verkoper kende of had moeten kennen, maar waarover geen mededeling is gedaan, of er is bijvoorbeeld een mededeling gedaan of een garantie gegeven dat het geleverde een bepaalde eigenschap bezit, dan gaat de termijn van twee maanden pas lopen na de feitelijke ontdekking van het gebrek. In dat geval geldt niet het criterium dat melding plaats moet vinden binnen twee maanden nadat de koper het gebrek had moeten ontdekken. Deze termijn van twee maanden is een vervaltermijn. Dat wil zeggen dat, zonder dat de verkoper er in een procedure een beroep op hoeft te doen, automatisch geldt dat de koper zijn recht verspeeld heeft en de rechter dit dus ambtshalve zal uitspreken.

Na de melding aan de verkoper geldt een verjaringstermijn van twee jaar. Kort gezegd betekent dit dat er binnen twee jaar daadwerkelijk een procedure door de koper moet zijn ingesteld. Is de koper hier te laat, dan moet de verkoper in de procedure wél uitdrukkelijk een beroep doen op deze verjaring, anders wordt de zaak behandeld alsof er geen termijn is overschreden.
De ratio achter deze korte verval- en verjaringstermijnen vloeit voort uit de redelijkheid en billijkheid. De wetgever achtte het uit dit oogpunt wenselijk om de verkoper te beschermen tegen late en daardoor moeilijk betwistbare klachten.

Het is goed om er bij stil te staan dat het bovenstaande óók geldt voor de aandelenkoop. Vaak worden in de aandelenkoopovereenkomst diverse garanties gegeven door de verkoper. Zo komt het veelvuldig voor dat er balansgaranties worden gegeven. Indien de cijfers niet blijken te kloppen en u als koper overweegt de schade die u dientengevolge lijdt of zult lijden te verhalen, is het dus noodzakelijk dat u dit de verkoper binnen twee maanden na de ontdekking (bij voorkeur schriftelijk) meldt. Doet u dit niet, dan staat u bij een rechter met lege handen, hoe onredelijk dat onder bepaalde omstandigheden ook kan zijn.

De Hoge Raad is in 2001 één keer van de bovenstaande regel omtrent de vervaltermijn van twee maanden afgeweken uit hoofde van de redelijkheid en billijkheid. Daar deze uitspraak karig gemotiveerd was, niet in latere rechtspraak is overgenomen en indruist tegen hetgeen in de wetsgeschiedenis over de vervaltermijn is beschreven, mogen we ons vooralsnog niet teveel aan deze uitspraak vasthouden en doet u er goed aan uiterst alert te blijven om het gebrek tijdig te melden.


. . . terug naar boven



Sociale verzekeringen en actuele ontwikkelingen

In de sociale verzekeringswetten (ZW, WW en WAO) zijn degenen die in een familieverhouding werkzaam zijn niet verzekerd.

Dit houdt enerzijds in dat geen premies inzake de sociale verzekeringswetten verschuldigd zijn, doch anderzijds dat geen recht op een uitkering vanuit deze wetten bestaat. Deze familieverhouding was beperkt tot gehuwden of hun bloedverwanten (in de tweede graad).

Op 20 april 2006 heeft de Centrale Raad in een procedure van een tandarts, die buiten de loonadministratie betalingen had verricht aan degene waarmee hij sedert 1988 samenwoonde en in het jaar 2000 een samenlevingsovereenkomst had gesloten, geoordeeld dat deze samenwoning op één lijn wordt gesteld met een familieverhouding. Bij een looncontrole was door het UWV aangenomen dat over de betalingen voor de werkzaamheden premie was verschuldigd daar er geen sprake was van een familieverhouding.

De Centrale Raad heeft in navolging van de rechtbank Groningen geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de maatschappelijke omstandigheden en de rechtsopvattingen op het gebied van huwelijk en samenwonen thans in zodanige mate verandering hebben ondergaan dat de in het verleden gegeven uitleg van het begrip ‘ ‘familieverhouding’ niet meer houdbaar is.

In de praktijk zal dit inhouden dat degenen die een samenlevingscontract hebben gesloten en waar betalingen worden verricht voor werkzaamheden geen premies voor de sociale verzekeringswetten meer verschuldigd zijn, doch anderzijds geen aanspraak kunnen maken op een uitkering.



De Centrale Raad heeft verder in een uitspraak van 30 maart 2006 geoordeeld over een spaarregeling voor een aanvullend pensioen, bestaande uit de afdracht van geldswaarden van overuren, ADV-dagen en/of vakantiedagen over de periode na 1 juni 1999. Over deze stortingen waren door de werkgever geen premies voor de werknemersverzekeringen ingehouden. Het UWV was van oordeel dat de regeling niet fiscaal erkend was en dat derhalve de stortingen geen bedragen zijn die worden ingehouden volgens een pensioenregeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het UWV een zelfstandige beoordelingsplicht heeft of de pensioenregeling een regeling is in de zin van de Wet op de Loonbelasting 1964. Het UWV mag zich volgens de Centrale Raad van Beroep niet beperken tot de beoordeling dat uitsluitend sprake is van een pensioenregeling indien de inspecteur van de Belastingdienst heeft beslist dat daarvan sprake is. Het UWV zal zelfstandig moeten toetsen aan artikel 18 t/m 18h van de Wet op de Loonbelasting. De Centrale Raad van Beroep onthoudt zich in deze zaak van een concreet oordeel en heeft de zaak voor een nadere beoordeling terugverwezen naar het UWV.


... terug naar boven


Eerste Kamer stemt in met wijziging WW-wet

De Eerste Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel voor modernisering van de WW. Werklozen krijgen minder lang recht op WW en de eerste twee maanden een hogere uitkering. Met de nieuwe WW wordt het (snel) vinden van nieuw werk en het voorkomen van werkloosheid centraal gesteld. Verder wordt de WW eenvoudiger, dalen de administratieve lasten voor werkgevers en wordt de ontslagpraktijk versoepeld. De nieuwe maatregelen gaan in per 1 oktober 2006.

In de nieuwe WW wordt de maximale uitkeringsduur verkort van vijf jaar tot drie jaar en twee maanden. Deze maximale duur wordt bereikt bij een arbeidsverleden van 38 jaar. Het niveau van de WW-uitkering gaat in de eerste twee maanden omhoog naar 75 procent van het loon. Vanaf de derde maand bedraagt de uitkering 70 procent van het loon.

Het voorstel voorziet verder in een soepeler toets of werkloosheid de werknemer te verwijten is. Het wordt de werknemer niet langer aangerekend dat hij zich neerlegt bij zijn ontslag. Dit leidt tot minder kosten en een soepeler ontslagpraktijk. Het wetsvoorstel verduidelijkt ook hoe omgegaan moet worden met verwijtbare werkloosheid bij een ontslag als gevolg van verwijtbaar gedrag richting de werkgever. De WW-uitkering wordt in dat geval alleen geweigerd als het gedrag een dringende reden voor ontslag is.





Verscherpte meldingsplicht nieuw personeel

Vanaf begin juli moeten werkgevers hun nieuwe personeel uiterlijk de dag vóór het begin van de werkzaamheden bij de Belastingdienst aanmelden. Met deze 'eerstedagsmelding' wil de overheid zwartwerken en illegale arbeid tegengaan. Het kan voorkomen dat een werknemer wordt aangenomen en direct aan de slag gaat. De werknemer mag in dit geval pas beginnen met zijn werkzaamheden, nadat hij is aangemeld bij de Belastingdienst.

Het is dus belangrijk dat een nieuwe werknemer zijn persoonlijke gegevens al ruim voor het begin van de dienstbetrekking doorgeeft. Daarbij is het verstandig om de werknemer ook te vragen naar zijn identiteitsbewijs en de ingevulde loonbelastingverklaring. De werkgever beschikt dan op tijd over alle gegevens die nodig zijn voor de eerstedagsmelding en loonadministratie.





Vrijstelling voor wonen in recreatiewoning

De ministerraad heeft ingestemd met een vrijstelling voor het bewonen van een recreatiewoning. Daarvoor wordt het Besluit Ruimtelijke Ordening gewijzigd. Burgermeester en wethouders bepalen of de vrijstelling wordt verleend.

Met de wijziging is het mogelijk voor mensen die voor 31 oktober 2003 zonder onderbreking permanent in hun recreatiewoning verblijven bij hun gemeente vrijstelling te vragen. Zij vragen de gemeente daarbij om in afwijking van de bestemming 'recreatie' hun woning als hoofdverblijf te mogen gebruiken. Aan de vrijstelling zijn daarnaast nog andere voorwaarden verbonden. Het moet gaan om een verblijf dat voldoet aan de eisen die de Woningwet stelt aan een bestaande woning. Daarnaast mag de woning niet in strijd zijn met de milieuwetgeving. Ook is de vrijstelling persoonsgebonden en moet de gemeente niet een actief handhavingsbeleid hebben gevoerd.





Donner past verjaringstermijn voor overtredingen aan

De maximale verjaringstermijn na stuiting van de verjaring voor alle overtredingen gaat omhoog van vier naar tien jaar. Dit blijkt uit een wetsvoorstel dat recent naar de Tweede Kamer is gestuurd. In de huidige regeling vervalt het recht van strafvervolging bij overtredingen waarvan de verjaring door een daad van vervolging is gestuit, in ieder geval na vier jaren na aanvang van de oorspronkelijke verjaringstermijn: het tijdstip waarop het feit is gepleegd. Dit heeft de Hoge Raad bevestigd op 31 mei 2006. 

Deze wijziging is nodig omdat de ervaring leert dat de onherroepelijke afdoening van strafzaken bij overtredingen soms pas na vier jaren haar beslag krijgt. Dit kan het geval zijn wanneer tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis hoger beroep wordt ingesteld. De kansen op overschrijding nemen toe, wanneer vervolgens beroep in cassatie wordt ingesteld. Bij het opstellen van de huidige verjaringsregeling - die op
1 januari 2006 in werking trad - is daar onvoldoende rekening mee gehouden.  





Arbeidsinspectie controleert vakantiewerk en bijbaantjes

De Arbeidsinspectie controleert deze zomermaanden of vakantiekrachten hun werk op een veilige en gezonde manier kunnen doen. Ook hun werktijden worden onder de loep genomen. De dienst inspecteert vooral in de sectoren waar traditioneel veel vakantiewerk wordt gedaan, zoals de land- en tuinbouw, de horeca, de recreatie en de detailhandel. Verder bezoekt de Arbeidsinspectie zorginstellingen: verpleeghuizen, thuiszorg en gehandicaptenzorg. Bij de controles van vorig jaar bleek dat 44 procent van de ruim 1300 geïnspecteerde bedrijven de arbeidsomstandigheden voor hun vakantiekrachten niet goed geregeld hadden. In totaal werden ruim 1000 overtredingen geconstateerd.

Om jongeren te beschermen, bepaalt de Arbeidstijdenwet dat zij alleen werk mogen doen dat bij hun leeftijd past. Ook moeten zij onder deskundig toezicht staan. Gevaarlijk of lichamelijk zwaar werk is taboe. Verder zijn de regels voor werk- en rusttijden strikter dan voor een volwassene.





Minimumloon per 1 juli 2006 met 0,94 procent omhoog

De brutobedragen van het wettelijk minimumloon en het minimumjeugdloon stijgen per 1 juli 2006 met 0,94 procent in vergelijking met 1 januari 2006. Dit is het gevolg van de aanpassing van het wettelijk minimumloon aan de gemiddelde ontwikkeling van de CAO-lonen. Op 1 januari 2007 volgt een halfjaarlijkse aanpassing. Voor een werknemer van 23 jaar of ouder is het bruto minimum maandloon bij een volledig dienstverband per 1 juli 2006 euro 1284,60.





Disclaimer

Hoewel bij het samenstellen van de inhoud van deze digitale nieuwsbrief de uiterste zorg is nagestreefd, sluiten de samenstellers van deze digitale nieuwsbrief iedere aansprakelijkheid uit voor onjuistheden, onvolledigheden en eventuele gevolgen van het handelen op grond van informatie die op via deze digitale nieuwsbrief beschikbaar is.

 

© 2012 Klarenbeek's Incasso & Adviesbureau